Spring naar de hoofdinhoud

3. Algemene verplichtingen


Lees bij alle aanduidingen van installatieverantwoordelijke voor GVB: Strategisch installatieverantwoordelijke, behalve als is vermeld dat het de Operationeel installatieverantwoordelijke betreft

3.1 Veilige bedrijfsvoering

a. Voordat met de bedrijfsvoering van elektrische installaties wordt begonnen, moeten de elektrische risico’s worden beoordeeld door de installatieverantwoordelijke. In deze beoordeling moet zijn beschreven hoe de bedrijfsvoering op veilige wijze moet worden uitgevoerd. 

b. De elektrische risico’s en de bedrijfsvoering worden jaarlijks (her)beoordeeld.

c. De vastlegging van de beoordeling van de elektrische risico’s en van de bedrijfsvoering moet worden bewaard zolang deze van belang is. Bewaar het minimaal 3 jaar.

d. Voordat met de werkzaamheden aan, met of nabij elektrische installaties wordt begonnen, moeten de elektrische risico’s worden beoordeeld door de werkverantwoordelijke. In deze beoordeling moet zijn beschreven hoe de werkzaamheden op veilige wijze moeten worden uitgevoerd.

3.2 Aanwijzingen en verplichtingen (zie ook bijlage C)

Een ieder die werkzaamheden verricht aan, met of nabij elektrische installaties moet daartoe bevoegd zijn verklaard door middel van een aanwijzing. De beheerder kan ook plaatsing op zijn lijst van geaccepteerde personen eisen. Die lijst zal dan beheerd worden door de installatieverantwoordelijke en altijd aanwezig zijn bij de bedieningsdeskundigen.
De bedieningsdeskundige toetst of personen die zich melden in verband met schakelhandelingen en elektrotechnische werkzaamheden staan vermeld op de actuele Lijst geaccepteerde personen. Zo niet, dan mag het werk niet uitgevoerd worden

De volgende personen moeten schriftelijk worden aangewezen door of namens de algemeen directeur van de organisatie:           

    • de installatieverantwoordelijke;
    • de werkverantwoordelijke;
    • de ploegleider;
    • de vakbekwame persoon;
    • de voldoende onderrichte persoon;
    • de bedieningsdeskundige.

Aanwijzingen moeten altijd schriftelijk worden vastgelegd in een ‘Aanwijzingsformulier’.  


Delen van de verantwoordelijkheid van de installatieverantwoordelijke en van de werkverantwoordelijke kunnen worden gedelegeerd. Ploegleiders worden tijdelijk of voor een bepaald werk aangewezen. Dit moet ook schriftelijk, maar het hoeft niet met een ‘Aanwijzingsformulier’. Deze aanwijzing mag bijvoorbeeld op de werkopdracht worden gezet.

Zie voor aanwijzingen ten behoeve van e-voertuigen ook de afwijkende en aanvullende bepalingen in hoofdstuk 14.4.

Aanwijzingen kunnen gelden voor:

    • de gehele laagspanningsinstallatie of een specifiek deel hiervan;
    • spoorbeveiliging;
    • de gehele DC tractie installatie of een specifiek deel hiervan;
    • de gehele hoogspanningsinstallatie of een specifiek deel hiervan;
    • voertuigen, vaartuigen.

Aanwijzingen kunnen gelden voor bepaalde soorten werkzaamheden.

Op de aanwijzing kunnen uitbreidingen en/of beperkingen in taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden worden vermeld, ten opzichte van wat standaard bij de betreffende aanwijzing hoort.

Aanwijzingen kunnen altijd door de directie, de aanwijzer of de installatieverantwoordelijke worden ingetrokken, na één of meer schriftelijke terechtwijzingen.

Aangewezen personen zijn verplicht:

    • zich te houden aan de voor hen geldende bepalingen in dit handboek en het betreffende BVH;
    • ervoor zorg te dragen dat er veilig wordt gewerkt;
    • afwijkingen te melden;
    • tekeningen en schakelschema’s bij te houden (voor zover dit bij de betreffende aanwijzing hoort).
    • mee te werken aan het in goede staat houden van:
      • de elektrische installatie;
      • de beschermingen, blokkeringsmiddelen, opschriften, waarschuwingsborden, schakelschema’s en dergelijke;
      • de aan hen verstrekte gereedschappen, bedieningsmiddelen, persoonlijke en algemene beschermingsmiddelen.

De directie die personeel opdracht geeft tot het verrichten van werkzaamheden verplicht zich ertoe ervoor te zorgen dat:

    • de benodigde middelen worden verstrekt dan wel beschikbaar zijn;
    • deze middelen voldoen aan de desbetreffende normen;
    • slechts één werknemer met één en dezelfde opdracht wordt belast;
    • voorlichting en instructie wordt gegeven.

NB: onder “middelen” vallen ook de hulpmiddelen voor de veilige uitvoering van werkzaamheden zoals testers, kortsluit- en aardverbindingen, waarschuwingsmiddelen, etc.

3.3 Voorlichting, onderricht en instructie

Voldoende onderrichte personen, vakbekwame personen, bedieningsdeskundigen, werkverantwoordelijken en installatieverantwoordelijken moeten periodiek geïnstrueerd worden. De verantwoordelijkheid voor het tijdig deelnemen aan instructie en her instructies ligt bij diegene die de personen heeft aangewezen. De installatieverantwoordelijke zorgt er voor dat er opleidingen en instructies beschikbaar zijn waarvan de inhoud is bepaald aan de hand van de eindtermen, passend bij de in bedrijf zijnde installaties.

Voor personeel werkzaam in laagspanningsinstallaties kan de frequentie van de periodieke instructie bepaald worden aan de hand van Bijlage 'Het bepalen van de tijd tussen twee opeenvolgende instructies'. uit NEN 3140.

Personeel werkzaam in de hoogspanningsinstallaties of DC tractie moet minimaal om de drie jaar geïnstrueerd worden. Deze instructie moet vaker gebeuren, als de frequentie van het werk laag is.

Een aanvullende instructie is in ieder geval nodig indien:

    • de werkmethodiek gewijzigd wordt;
    • de werkorganisatie en de procedures gewijzigd worden;
    • de installatie ingrijpend gewijzigd is.

Na een ernstig elektrotechnisch incident moet iedereen met een aanwijzing voor de betreffende soort installatie zo snel mogelijk geïnformeerd worden over:

    • de aard van het incident;
    • het type of soort van de betrokken installatie;
    • de aard van de werkzaamheden;
    • de gehanteerde procedure;
    • een eventuele tijdelijke procedurewijziging.

bij hoogspanning zeker binnen 3 maanden na dato

Uiterlijk binnen een jaar na het incident moet het personeel geïnstrueerd worden over een eventuele permanente wijziging in werkwijze en procedure.

De installatieverantwoordelijke is er voor verantwoordelijk dat de informatie voor aanvullende instructies bekend wordt gemaakt.

De werkverantwoordelijke is ervoor verantwoordelijk dat al het personeel dat betrokken wordt bij werkzaamheden aan, met of nabij elektrische installaties geïnstrueerd is over de veiligheidseisen, (aanvullende) veiligheidsregels en bedrijfsvoorschriften zoals die gelden voor de werkzaamheden. Wanneer de werkzaamheden langdurig of gecompliceerd zijn, moeten deze instructies herhaald worden tijdens de voortgang van de werkzaamheden. Van het personeel wordt geëist dat het zich houdt aan deze eisen, regels en instructies.

3.4 Algemene veiligheidsmaatregelen

Een ieder die werkzaamheden verricht aan, met, nabij of in de omgeving van elektrische installaties moet zich houden aan de volgende algemene veiligheidsmaatregelen. Bij twijfel moet de werkverantwoordelijke uitsluitsel geven over de risico’s.

  1. Bij het uitvoeren van werkzaamheden moet voorzichtig en zorgvuldig te werk gegaan worden, zodat er geen onnodig gevaar ontstaat.
  2. Voor de veiligheid bestemde hulpmiddelen moeten gebruikt worden.
  3. Bij het uitvoeren van elektrotechnische werkzaamheden of bedieningshandelingen moet kleding gedragen worden die geschikt is voor de omstandigheden. Dit kan het gebruik van speciale kleding of persoonlijke beschermingsmiddelen inhouden ter bescherming tegen elektrocutie of vlambogen.
  4. Om werkzaamheden veilig te kunnen uitvoeren moet er voldoende zicht (geen mist of nevel) en licht zijn. 
  5. Werkzaamheden aan installaties in de open lucht of aan een toestel dat direct verbonden is met een dergelijke installatie, mogen niet uitgevoerd worden tijdens onweer als daardoor gevaarlijke situaties ontstaan. Dit is ter beoordeling van de verantwoordelijke ter plaatse.
  6. Bij ieder blank deel van de actieve geleider moet gehandeld worden alsof dit onder spanning staat, tenzij dit deel vanaf de werkplek zichtbaar vrijgeschakeld is, of duidelijk vastgesteld kan worden dat dit deel deugdelijk is geaard of kortgesloten.
  7. Een defecte smeltpatroon mag alleen vervangen worden nadat zo goed mogelijk vastgesteld is dat het weer onder spanning brengen van het betreffende netgedeelte geen gevaarlijke situatie kan veroorzaken.
  8. Deuren, deksels, hekken en dergelijke, waarachter zich delen van de elektrische installatie bevinden, mogen alleen geopend worden en geopend zijn voor zover dit voor het uitvoeren van werkzaamheden noodzakelijk is. Door het geopend zijn van deze deuren, deksels, hekken en dergelijke mag geen gevaar voor derden ontstaan.
  9. Iedereen die situaties kent die een ongeval of storing kunnen veroorzaken of al veroorzaakt hebben, moet onmiddellijk de volgende maatregelen te nemen.
    a. deze situatie of storing opheffen (afhankelijk van zijn bevoegdheid); 
    b. deze situatie melden aan de bedieningsdeskundige, installatieverantwoordelijke, wacht- of storingsdienst.
  10. Niemand is verplicht een opdracht uit te voeren, als hij vindt dat de opdracht uit een oogpunt van veiligheid en/of gezondheid onverantwoord is. Dit moet wel direct gemeld worden aan de werkverantwoordelijke en onderbouwd.
  11. Een elektrische bedrijfsruimte mag alleen gebruikt worden waarvoor deze bedoeld is. Tijdelijke opslag van materiaal mag alleen plaatsvinden, na toestemming van de installatieverantwoordelijke, voor direct gebruik ten behoeve van de daar aanwezige elektrische installatie en op een zodanige wijze dat de bediening van die installatie niet belemmerd wordt. Alle in- en uitgangen moeten vrijgehouden worden. 
  12. In een elektrische bedrijfsruimte mogen geen werkzaamheden uitgevoerd worden die stof veroorzaken (zoals boren, slijpen, of zagen) zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de installatieverantwoordelijke. Dit geldt ook voor laswerkzaamheden.
  13. Personen die in het kader van hun aanwijzing in de zin van dit EVH sleutels ontvangen, moeten:
      • schriftelijk verklaren dat zij de betrokken sleutels ontvangen hebben;
      • voorkomen dat de sleutels in andere handen raken (waaronder uitlenen);
      • voorkomen dat de sleutels nagemaakt worden;
      • verlies van of defect aan de sleutels direct laten weten aan de uitgever van de sleutel;
      • de sleutels bij het intrekken van de aanwijzing teruggeven aan de uitgever.
  14. Als personeel zich niet aan de regels houd wordt de aanwijzing ingetrokken en wordt er melding gedaan bij hun directie.

3.5 Communicatieprocedure

  1. Bevoegde personen die mondeling met elkaar communiceren over schakelhandelingen moeten standaard benamingen voor locaties, installatiedelen en handelingen gebruiken.
  2. Bevoegde personen die mondeling met elkaar communiceren over schakelhandelingen moeten elkaar herhalen en bevestigen.

3.6 Jeugdige personen en leerlingen

Ten aanzien van jeugdigen (personen jonger dan 18 jaar) en leerlingen geldt dat deze uitsluitend werkzaamheden mogen uitvoeren als er een dusdanig toezicht is dat ongevallen voorkomen worden. Zij mogen alleen aan spanningsloze installaties werken.
Jeugdige personen mogen niet worden aangewezen.

3.7 Veiligheidsmiddelen

Gereedschappen, hulpmiddelen en (persoonlijke) beschermingsmiddelen moeten voldoen aan de geldende normen. De installatieverantwoordelijke kan aanvullende eisen stellen.

De installatieverantwoordelijke is verantwoordelijk voor het stellen van eisen aan en het toelaten van het gebruik van gereedschappen, hulpmiddelen en (persoonlijke) beschermingsmiddelen voor bijzondere installaties die niet in de normen zijn voorzien.

De werkverantwoordelijke is ervoor verantwoordelijk dat gereedschappen, hulpmiddelen en (persoonlijke) beschermingsmiddelen voldoen aan de geldende normen. (Zie hiervoor artikel 4.6 en toelichting van NEN-EN 50110 en de toelichtingen hierop in NEN 3140 en NEN 3840.)

Dat de gereedschappen en de beschermingsmiddelen voldoen aan de normen blijkt uit de aangebrachte markering conform onderstaand voorbeeld.

Figuur 3-1 Markering voor laagspanningsgereedschap volgens VDE en IEC

De werkzaamheden moeten worden uitgevoerd met deugdelijk gereedschap. Deze arbeidsmiddelen moeten onderdeel zijn van een kwaliteit-/kalibratie proces. De veiligheidsmiddelen moeten voorzien zijn van een codering, datum van de kalibratie en/of beproeving en geldigheidsduur.

Gereedschappen, hulpmiddelen en (persoonlijke) beschermingsmiddelen die geleverd worden voor een veilige bedrijfsvoering of voor veilig werken aan, met of nabij elektrische installaties, moeten voor dat doel geschikt zijn en zodanig onderhouden worden dat ze voor die toepassing geschikt zijn, en op de juiste wijze gebruikt worden.

OPMERKING met 'onderhouden' wordt bedoeld dat er, indien noodzakelijk, regelmatig visuele inspecties en elektrische beproevingen worden uitgevoerd, ook na reparaties en/of wijzigingen, om de goede elektrische werking en de mechanische eigenschappen van de gereedschappen, hulpmiddelen en (persoonlijke) beschermingsmiddelen te controleren.

Het gebruik van gereedschappen, hulpmiddelen en (persoonlijke) beschermingsmiddelen moet gebeuren in overeenstemming met de aanwijzingen en/of richtlijnen van de fabrikant of leverancier. Deze aanwijzingen en/of richtlijnen moeten gegeven worden in het Nederlands.

Gereedschappen, hulpmiddelen en (persoonlijke) beschermingsmiddelen moeten gecodeerd en geregistreerd zijn.

Alle speciale gereedschappen, hulpmiddelen en (persoonlijke) beschermingsmiddelen die bij de bedrijfsvoering en de werkzaamheden aan, met of nabij een elektrische installatie gebruikt worden, moeten deugdelijk opgeborgen worden. (Indien aanwezig volgens voorschriften van de leverancier.)

De registratie en het onderhoud van specifieke gereedschappen, hulpmiddelen en (persoonlijke) beschermingsmiddelen, die door HTM beschikbaar gesteld worden, zijn bij uitbesteding van het onderhoud van de elektrische installaties, onderdeel van het onderhoudscontract

Specifieke hulpmiddelen voor het schakelen van een installatie vallen onder verantwoording van de installatieverantwoordelijke, aardingsgarnituur en meetapparatuur niet inbegrepen.    

3.8 Inspectie van elektrische arbeidsmiddelen

Hanteer als procedure voor het inspecteren van de veiligheids- en hulpmiddelen voor alle spanningsniveau's NEN 3140 paragrafen 5.3.3 en 5.102.

De installatieverantwoordelijke moet ten aanzien van de inspectie van de elektrische arbeidsmiddelen het volgende bepalen en schriftelijk vastleggen:

    • de uit te voeren inspecties;
    • de tijd tussen twee opeenvolgende inspecties;
    • de representatieve steekproef
    • de eventueel toe te passen meetmethode;
    • eventueel de toe te passen meetinstrumenten.

Voor het vaststellen van de inspectiefrequentie kan gebruik worden gemaakt van bijlage E. Zie eventueel ook de Bijlagen 'Het bepalen van de tijd tussen twee opeenvolgende inspecties van elektrische arbeidsmiddelen'  en 'Het bepalen van de steekproef bij inspecties' van NEN 3140.

     a. Inspecties van elektrische arbeidsmiddelen moeten worden uitgevoerd door tenminste een voldoende onderricht persoon.

b. Bij inspectie van elektrische arbeidsmiddelen moet worden uitgegaan van tenminste de veiligheidsbepalingen die van kracht waren bij de vervaardiging van het materieel.

c. Bij inspectie van elektrische arbeidsmiddelen moet worden uitgegaan van tenminste de actuele veiligheidsbepalingen voor het materieel.

     d. De elektrische arbeidsmiddelen moeten eenduidig zijn te identificeren. De goedkeuring voor gebruik moet geregistreerd zijn en herkenbaar op het apparaat aangebracht.  

     e. Bij elk arbeidsmiddel moet worden vastgelegd welke meetinstrumenten en meetmethoden zijn gebruikt bij de inspectie.

     f. De resultaten van onderhoudsinspecties van veiligheids- en hulpmiddelen moeten bijgehouden worden in een register.